Zij zat met een jongen aan tafel in het café en ze had mij nog niet gezien. Ze had dik goudblond haar en een stralende glimlach. De levenslust spatte in vonken van haar af en ik kon mijn ogen dan ook niet van haar afhouden. Wie was dit meisje?
Uit de lichaamstaal tussen de jongen en het meisje meende ik te kunnen afleiden dat hij niet haar vriend was. Die aanname bood perspectief.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik haar, na vijf minuten talmen en gebruikmakend van het feit dat de jongen naar de WC was gegaan. ‘Ik speel toneel,’ zei het ravissante meisje, terwijl ze me van top tot teen opnam. ‘In mijn vrije tijd. Verder studeer ik journalistiek. Jij?’
Ik legde uit dat ik een lezing had gegeven in het theatercomplex waar het café deel van uitmaakte. Ze vroeg waar die lezing over was gegaan, waarop ik – hoewel ik dit eigenlijk een zwaktebod vond – mijn eigen boek tevoorschijn haalde. ‘Dit is mijn laatste exemplaar.’
Haar ogen leken heel even op te lichten. Blijkbaar had ik haar interesse weten te wekken. ‘Is dat jouw boek?’
‘Je mag het wel lenen, maar ik moet het volgende week terug hebben. Die zondag moet ik er namelijk weer uit voorlezen.’
De jongen was inmiddels teruggekomen van de WC. Ongemakkelijk beleefd gaven we elkaar een hand. Zijn gemompelde naam ving ik niet op, zijn nijdige blik wel. Merkbaar chagrijnig ging hij wat te drinken halen.
‘Hoe kan ik je bereiken om het terug te geven?’ Het meisje leek oprecht nieuwsgierig, hoewel ze me niet het type leek dat zich al te makkelijk liet inpakken.
‘Google me maar.’
Mijn hele aanpak was op een Hank Moody-achtige manier fout, maar misschien was het wel daarom dat ik een paar dagen later een Facebook-bericht van haar ontving.
‘Ik ben er zondag bij. Geen zorgen, je boek maakt het prima.’
Die zondag dook ze inderdaad op bij de literaire avond waar ik moest optreden. Hoewel we elkaar nauwelijks kenden, zo sprak ik haar naam verkeerd uit, leek het op sommige momenten alsof we al een hele geschiedenis met elkaar deelden. We spraken over onze toekomstdromen, onze studentenjaren, onze vriendschappen en over de liefde.
‘Wat trekt jou dan aan in een vrouw?’ De wijn had gevloeid en we zaten buiten op een bankje te roken. ‘Uiteindelijk zoek ik een vrouw met een sterke eigen wil – een hard headed woman. Zoals in dat liedje van Cat Stevens. I’m looking for a hard headed woman. One who will make me do my best.’
Met een ernstige blik overdacht ze mijn woorden. ‘Pas maar op.’ zei ze, terwijl alle stofdeeltjes in de lucht om haar heen zilverkleurig glinsterden in het lantaarnlicht. Toen ze weer glimlachte, zoende ik haar.
Na het optreden belandden we bij mij thuis. Nog meer wijn, Cat Stevens op de achtergrond. Uiteindelijk zoenden we weer en mondde onze omhelzingen uit in een tweemansjungle waar we verdwaalden in de ene na de andere verrukking. Drie weken later vertrok ze naar Afrika om een berg te beklimmen. Ik ben haar nog steeds niet vergeten.
Maurice Seleky werd door de ELLE gevraagd om een gastcolumn te schrijven over de liefde. Deze column werd in juli 2016 gepubliceerd in het zomernummer van het tijdschrift. Fotografie door Nicky Onderwater.